INSTANDHOUDENDE FACTOREN


1. Instandhoudende factoren die in de mens zelf verankerd liggen


1.

De transcendente verleiding.

De transcendente verleiding, door Kurtz (2, blz. 87) omschreven als de eeuwenoude fascinatie van de mens voor het onbekende, gevolgd door de toevoeging of toelichting dat mensen een diep verankerde behoefte hebben om in magische, occulte of bovennatuurlijke krachten te geloven. Kurtz spreekt hierbij het vermoeden uit dat de transcendente verleiding een biologische of sociologische basis heeft. Kurtz noemt de transcendente verleiding de allerbelangrijkste oorzaak voor de wijdverbreidheid van het geloof in paranormale verschijnselen.

Nanninga (1, blz. 9) schrijft: “Wonderbaarlijke vermogens, mysterieuze krachten en geheime bronnen van kennis hebben de mens door de eeuwen heen gefascineerd.”
 

2.

De neiging om in causale verbanden te denken. Zie o.a. De Regt & Dooremalen (10, blz. 138-152).
 

Causaal redeneren kent veel invullingen: inductief redeneren, patroonherkenning, intentioneel denken (een bedoeling toeschrijven, ook als deze er niet is), geen oog hebben voor toeval.

Causaal redeneren houdt dus ook in: zin of betekenis veronderstellen, ook als deze er niet is. Zie Vroon (4, blz. 241).

 

3.

De neiging tot te simpele conclusies.
 

In het hedendaagse menselijke denken zit nog steeds een diepverankerde neiging om snel een conclusie te trekken op basis van een snel geconcipiëerd beeld (en dus een vereenvoudigd beeld) van de situatie.

In ons gedrag hebben we belang bij snelheid en vanzelfsprekendheid. Zie Vroon (4, blz. 326).

 

4.

De neiging tot selectieve waarneming.
Mensen zijn geneigd om vooral die dingen te zien waarnaar ze op zoek zijn of datgene te zien en te horen wat ze verwachten. Onze verwachtingen beïnvloeden wat we denken waar te nemen. Zie Nanninga (1, blz. 107).

 

5.

De verleidelijkheid om paranormale ervaringen te fingeren.

De fascinatie voor het onbekende (factor 1) maakt dat het ook verleidelijk is om paranormale ervaringen voor te wenden. Dit trekt belangstelling en maakt indruk.

 

6.

Misleiding van de zintuigen.

In zijn algemeenheid geldt voor alle vijf zintuigen dat ze misleid kunnen worden en dat we in uitzonderlijke omstandigheden niet waarnemen wat we denken waar te nemen.

 

De factoren 2 t/m 4 horen thuis in de categorie cognitieve beperkingen. Zij spelen niet alleen een belangrijke rol bij de instandhouding van het geloof in paranormaliteiten, maar ook bij bijv. het ontstaan van dwaalwegen in de rechtspraak. Zie Derksen (11).

 

2. Instandhoudende factoren in de sfeer van ontbrekende kennis

 

1.

Onvoldoende kennis hebben van wetenschappelijke methoden en wetenschappelijke resultaten.

De wetenschappelijke revolutie is eigenlijk mislukt (Kousbroek).

Op het vlak van wetenschap is het publiek grotendeels onkundig. Contra-informatie uit de reguliere wetenschap dringt nauwelijks door bij paranormale zaken. Zie Eijgenraam (2, blz. 86).

 

2.
Niet onderkennen van toeval.
Een goed voorbeeld van niet onderkennen van gewoon toeval: dromen dat de echtgenoot is gesneuveld. Geen toeval, denkt men. In oorlogstijden wordt echter vaak gedroomd dat de partner op het slagveld omgekomen is. In een aantal gevallen zal dat dan ook daadwerkelijk uitkomen.

3. 
Te weinig idee van kansen hebben.

Het inschatten en berekenen van kansen is voor veel mensen problematisch en dat kan ertoe leiden dat normale gebeurtenissen als paranormaal worden gezien. Zie o.a. Nanninga (1, blz. 97-101).

Dat kansen een moeilijke materie vormen, blijkt niet alleen uit psychologische experimenten, maar ook in het wiskunde-onderwijs, zelfs aan wiskunde-studenten. Kansrekening zit inderdaad vol met onverwachte effecten. Zo maar een voorbeeld:
Experiment: 9 worpen met een dobbelsteen.
Uitkomst: w. Kans 6(exp)-9.
 

Dit simpele voorbeeld alleen al maakt duidelijk dat het om ons heen wemelt van gebeurtenissen met een kans van nagenoeg 0! Immers, het gegeven voorbeeld kan direct worden veralgemeniseerd tot een veel grotere categorie voorbeelden.

4. Niet doorhebben dat het een truc is.
Goochelaars kunnen gemakkelijk voor paranormaal begaafden doorgaan. Een bekend voorbeeld is Uri Geller. Zie Nanninga (1, blz. 48-64).
 
5. Niet doorhebben dat er sprake is van een gewone techniek.
Een bekend voorbeeld van zo’n techniek is cold reading. Met vage en algemene uitspraken kan in een bepaalde setting toch indruk worden gemaakt. Met uitspraken in vragende vorm kan feedback worden gekregen, die dan de paragnost weer een stapje verder helpt. Zie Nanninga (1, blz. 74-75).

Mentalisten daarentegen willen juist demonstreren dat er alleen maar sprake is van een techniek.

6.
Niet weten dat het fysiologisch wel mogelijk is.
Bekende voorbeelden:

op blote voeten over gloeiende stenen of kolen lopen zonder zich te branden;
over een laag glasscherven lopen zonder letsel op te lopen.

 

3. Instandhoudende omgevingsfactoren

 

1.

De rol van de media.

De tv biedt met enige regelmaat uitzendingen op het gebied van paranormale zaken aan, waarbij de indruk ontstaat dat er werkelijk bijzondere dingen gebeuren.

 

2.

De rol van uitgevers.

De markt is zeer groot, alleen al vanwege de in ons verankerde fascinatie voor het onbekende (factor 1). Het is commerciëel zeer interessant om hierop in te spelen, zowel voor schrijvers als uitgevers. Bij het grote publiek wordt hierdoor de mening alleen maar versterkt dat het toch niet allemaal onzin kan zijn, dat er meer is tussen hemel en aarde en dat de wetenschap dit ook allemaal niet weet en/of (al dan niet bewust) negeert.

 

3.

De rol van de wetenschap.

3.1. De wetenschap lijkt zelf bijna-wonderen te produceren.

Regelmatig worden nieuwe wetenschappelijke vondsten als overschrijding van het schier onmogelijke gepresenteerd. Dit draagt bij aan het gevoel dat wonderen bestaan.

Het onderscheid tussen werkelijkheid en science fiction is soms moeilijk.

Bron: Kurtz (2, blz. 86).

3.2. De wetenschap lijkt te rationeel.

Gewone mensen, met te weinig kennis van wetenschap, maar wel beïnvloed door de talrijke instandhoudende factoren, zien aan de wetenschappelijke kant alleen ontkenning en negering. De wetenschap lijkt te sceptisch. De wetenschap lijkt daarmee geen oog te hebben voor wat er nog meer tussen hemel en aarde is. De wetenschap wordt ook ervaren als te onpersoonlijk en te weinig geïnteresseerd in de zin en de waarde van het menselijke bestaan.

Bron: Nanninga (1, blz. 13).

3.3. De wetenschap zendt een tegenstrijdige boodschap uit:
zij communiceert zelf wel prestaties te leveren die boven het mogelijk geachte uit lijken te gaan, maar negeert dit soort berichten van anderen.

Dit bevordert niet dat de kritische inbreng van de wetenschap serieus wordt genomen.

 

4.

De rol van het onderwijs.

4.1.

In het onderwijs wordt weinig of geen aandacht geschonken aan dit soort zaken. Er rust een taboe op het onderwerp paranormaliteiten en pseudo-wetenschappen.

We zouden in het onderwijs een veel grotere nadruk moeten leggen op het ontwikkelen van kritische intelligentie.

4.2.

Er zijn complete(zelfs 4-jarige) opleidingen voor astrologie, homeopathie, enz.

Dit bevestigt de indruk dat het hier om serieus te nemen disciplines gaat.

 

5.

De rol van de godsdienst.

Godsdienst zelf draagt ook bij aan de instandhouding van het geloof in wonderen. In bijbelse teksten wordt gewag gemaakt van gebeurtenissen die als een wonder opgevat kunnen worden.

Het is echter zeker niet zo dat mensen wonderen, als zij erin geloven, altijd toeschrijven aan ingrijpen van God. Dit bleek uit een onderzoek uit 2004 van de theologe Anne-Marie Korte, uitgevoerd op ruim 500 brieven met wonderverhalen die het KRO-televisieprogramma “Wonderen bestaan” ontving.

 

6.

De rol van andere culturen.

Andere culturen kunnen wijsheden hebben die wij niet kennen.
Deze factor wordt door Renckens (3, blz. 155-156) genoemd als een van de verklarende factoren voor de bloei van alternatieve geneeswijzen, maar deze factor geldt waarschijnlijk algemener.

 

7.

De enorme overdosis aan informatie.

Door Kurtz (2, blz. 88) als volgt geformuleerd: “We worden voortdurend gebombardeerd met allerlei claims en beweringen, of het nu gaat om medicijnen, economie, politiek, het paranormale of wat dan ook. Zelfs voor de meest ontwikkelde mensen wordt het steeds moeilijker om de diverse claims naar waarde te schatten en uit te maken wat waar is en wat niet.”

 

8.

Er is te weinig contra-informatie.

Vanaf de kant van de wetenschap, het onderwijs en de media wordt maar weinig contra-informatie geboden voor een groter publiek.

 

9.

Het afnemend gezag van autoriteiten.

Ook deze factor wordt door Renckens (3, blz. 157) al in 1992 genoemd als een van de verklarende factoren voor de bloei van alternatieve geneeswijzen. Zijn formulering:

“Het vertrouwen in van oudsher met gezag beklede beroepsgroepen (zoals behalve ook artsen, rechters, politiemensen, accountants, burgemeesters) is thans veel minder sterk dan vijfentwintig jaar geleden.”

We kunnen echter rustig stellen dat deze factor algemener geldt m.b.t. het geloof in paranormale zaken en dat de in het geding zijnde beroepsgroepen in aantal toenemen. Topbankiers en wetenschappers bijv. zitten inmiddels ook in deze categorie.

Opvallende recente voorbeelden van toenemend wantrouwen:

   - de ophef over al dan niet inenten tegen de Mexicaanse griep,

   - de geruchtmakende gerechtelijke dwalingen in enkele moordzaken,

   - de kreditcrisis en de rol van banken daarin,

   - de openlijke twijfel over de problematiek m.b.t. het klimaat.

 

10.

De voordelen voor pseudo-wetenschappers.

Pseudo-wetenschappen zijn een weg tot bekendheid / bewondering / machtsuitoefening / inkomsten.

Er zullen dus steeds opnieuw mensen zijn die dit doorhebben en deze branche induiken.

 

 

4. Instandhoudende factoren die specifiek zijn voor het geloof in paranormale geneeswijzen

 

1.

Onvoldoende kennis van het functioneren van het menselijk lichaam bij gezondheid en ziekte.

Een plausibele constatering, maar ook door onderzoek bevestigd. Zie bijv. Renckens (3, blz. 150-151).

 

2.

Onvoldoende kennis van de  mogelijkheden en onmogelijkheden van de moderne geneeskunde.

 

3.

Onvoldoende kennis van de mogelijkheden en onmogelijkheden van alternatieve geneeswijzen.

Bij het grote publiek is in het algemeen niet bekend dat positieve resultaten van alternatieve geneeswijzen toe te schrijven zijn aan het placebo-effect of gewoon aan een gunstig verloop, dat het ook om vermeende positieve resultaten kan gaan als gevolg van selectieve waarneming en dat wetenschappelijk onderzoek van alternatieve geneeswijzen tot op heden geen werking heeft aangetoond die uitgaat boven het placebo-effect..

Placebo-effect: het optreden van een (licht) positief resultaat na een medische handeling waarvan de patiënt denkt dat deze werkzaam is. Deze medische handeling kan het toedienen van een middel (nepmiddel) zijn, maar dat hoeft niet. De kracht van het placebo-effect is sterk afhankelijk van het verwachtingspatroon. De overtuigingskracht van de arts of genezer kan hierbij dus een belangrijke rol spelen. Er is zeer veel bewijs voor het bestaan van het placebo-effect, maar geen enkele afdoende theoretische verklaring.

Zie Bügel (5 en 7).

 

4.

Te hoog gespannen verwachtingen bij het publiek t.a.v. de mogelijkheden van de moderne geneeskunde. Bron: Renckens (3, blz. 152).

Tv, tijdschriften en ook medische onderzoekers zelf communiceren medische vorderingen te vaak en te prematuur als medische doorbraken en dragen zo bij aan het gevoel dat de mogelijkheden van de geneeskunde onbegrensd zijn geworden. Als dan de patiënt van de reguliere geneeskunde te horen krijgt dat geen behandeling nodig is of geen verdere behandeling meer mogelijk is, dan is er kans dat de patiënt zich tot een andere arts of een alternatieve genezer wendt. De alternatieve genezer zorgt dan voor nieuwe hoop. De alternatieve geneeskunde erkent elke klacht en zegt daarvoor een oplossing te hebben. Zie Renckens (3, blz. 152-154).

In feite is het goed te begrijpen dat de patiënt de neiging heeft geen enkele behandeling onbeproefd te laten. Baat het niet, dan schaadt het niet.

 

5.

De openheid van de reguliere geneeskunde over bestaande wetenschappelijke onzekerheden.

Borst (9) wijst hier op het effect dat dit kan hebben op de patiënt. Als bepaalde behandelmethoden achterhaald worden of zelfs verkeerd blijken, krijgt de patiënt dat te horen. Borst: “Zo kan gezonde medische zelfkritiek tot ongezonde twijfel leiden bij de patiënt.
Alternatief zit hier niet mee. De patiënt is uniek, dus er is geen controlegroep, die laat zien dat de therapie niet werkt.”

De beslistheid die alternatieve genezers vaak tonen is juist aantrekkelijk voor de zoekende patiënt.
 

6.

Alternatief biedt de patiënt meer mogelijkheden om zelf tegen zijn ziekte te strijden. Zie Borst (9).

De hedendaagse mens is meer gericht op eigen regie en wil graag zelf ingrijpen in zijn eigen situatie. En, als de prognose toch slecht is, waarom dan niet zelf het heft in handen nemen?

 

7.

Alternatieve geneeskunde wordt door een aantal patiënten ervaren als minder bedreigend en minder gevaarlijk: geen operatie, geen bestraling, geen chemotherapie, geen ernstige bijwerkingen van medicijnen, geen ernstige medische fouten.

 

8.

De aantrekkingskracht van de term natuur.

De natuur is van oudsher verbonden aan noties als de natuur is puur, mooi, perfect, harmonieus en onbedorven, de natuur herstelt zelf evenwicht, de natuur is zelfgenezend, de natuur voorziet in natuurlijke geneesmiddelen, enz. In deze noties passen niet direct moderne ontwikkelingen als chemische industrie en kernenergie, met de bijbehorende risico’s van milieuproblemen. Chemische middelen en bestraling zullen dan bij een aantal patiënten ook weerstand oproepen.

Zie Renckens (3, blz. 152-153) en Borst (9).

Borst (9) wijst er ook op dat men zich niet realiseert dat de natuur ook “onvolmaakt, wreed en gifrijk” is en dat de serieuze geneeskunde “juist probeert te voorkomen dat de natuur haar fatale loop neemt.”

 

9.

Pseudowetenschappelijke termen als kosmische krachten, spirituele energie, energieveldverstoring e.d. spreken veel mensen aan. Zie Borst (9).

 

10.

Alternatieve geneeskunde sluit beter aan bij de behoefte aan religie en de ontvankelijkheid voor transcendente verleiding. Zie ook Borst (9).

Renckens (3, blz. 151-152) wijst ook op de vele overeenkomsten tussen alternatieve geneeswijzen en religie: de onveranderlijkheid van de leer, de aanwezigheid van magische handelingen en rituelen, de harmonieuze inbedding in de natuur, de aanwezigheid van een vereerde leermeester, de aanwezigheid van holistische elementen.
 

11.

De rol van reguliere artsen.

Een aantal artsen behandelt zelf ook alternatief. Artsen vestigen zich als arts - homeopaat, arts – acupuncturist, enz.

 

12.

De rol van ziekenfondsen.

Zorgverzekeraars vergoeden een aantal alternatieve geneeswijzen.
 

13.

De rol van de overheid.

De overheid laat ruimte voor twijfel.

In 1976 verscheen het Handboek Geneeswijzen in Nederland, met daarin ook een aantal alternatieve geneeswijzen. In 1993 verscheen nog een herziene versie.

In 1981 kwam de Commissie Alternatieve Geneeswijzen (Commissie Muntendam) met aanbevelingen voor onderzoek, opleiding en financiering van alternatieve geneeswijzen.

In 1984 heeft de Gezondheidsraad onderzoekscommissies ingesteld voor alternatieve geneeswijzen.

Er worden geen wettelijke eisen gesteld aan samenstelling, werkzaamheid en bijwerkingen van homeopathische middelen.

Zie Renckens (3) voor meer historische informatie over de positie van paranormale geneeswijzen (kwakzalverij) in Nederland en de rol van diverse stakeholders daarin.

 

14.

De rol van geneesmiddelenfabrikanten.

Het grote publiek wordt zich in toenemende mate bewust dat geneesmiddelenfabrikanten zeer grote financiële belangen hebben, dat ze soms proberen huisartsen te beïnvloeden, dat de achterliggende research niet altijd voldoende kwaliteit heeft, dat de bijbehorende statistiek niet altijd deugt en dat bijwerkingen soms verzwegen worden.

 

15.

De rol van het grote aantal alternatieve geneeswijzen.

Het aantal alternatieve geneeswijzen is zeer groot en neemt eerder toe dan af. De vele advertenties beloven ook niets anders dan positieve effecten. Dit zal bij veel mensen waarschijnlijk naar de conclusie leiden dat dit toch niet allemaal onzin kan zijn en dat de medische wetenschap deze inzichten niet heeft (door een te eenzijdige benadering) of domweg afwijst als onwelkome concurrentie.