VAN PRIMITIEVE HERSENEN NAAR HOMO SAPIENS

Een poging om deze ontwikkelingsgang misschien te schetsen.

 

J. de Ruiter

Januari 2020

(1e versie: Januari 2013)

 

 

  1. Inleiding

 

Al lang heeft mij de vraag geboeid in hoeverre er iets meer te zeggen valt over deze ontwikkelingsgang.

Dat er een zeer hechte relatie tussen taal en denken is, is overduidelijk, maar wetenschappelijk gezien zijn er helaas meer vragen dan antwoorden. Voor diverse wetenschappelijke vakgebieden zoals evolutiepsychologie, sociobiologie, psycholinguïstiek enz. liggen hier dan nog talrijke onderzoeksvragen. Dus ik moet accepteren dat deze relatie voor mij grotendeels onbekend terrein is.

 

Toen ik een keer las dat volgens de psycholiguïst Steven Pinker onze geest via natuurlijke selectie is ontwikkeld om problemen op te lossen die voor onze voorouders een kwestie van leven of dood waren, raakte ik pas echt getriggerd. Dit uitgangspunt leek mij een mogelijke basis voor een verdere redenering.

 

Omdat over de werking van het brein nog steeds veel onbekend is, zullen we moeten constateren dat we het hierbij in hoge mate over een black box hebben. Wel kunnen we stellen dat het een informatieverwerkend system is. De ontwikkeling van primitieve hersenen naar modern brein zal dus beschreven moeten worden als een ontwikkeling waarbij het informatieverwerkende systeem steeds een stapje verder komt.

 

Deze exercitie heb ik daadwerkelijk geprobeerd uit te voeren en tot mijn verbazing heeft deze geleid tot verrassende uitkomsten. Ik had niet verwacht dat op grond van de stelling van Pinter, na toepassing van redeneringen die hooguit een beetje plausibel lijken en niet wetenschappelijk gefundeerd zijn, zulke resultaten bereikt zouden kunnen worden.

 

Onderstaand het resulaat van de door mij uitgevoerde exercitie.

 

  1. Een mogelijke schets van de ontwikkelingsgang

 

De belangrijkste termen (of begrippen) die wij in onze redenering zullen hanteren zijn de volgende:

 

Informatieverwerkend systeem

Het moderne brein van homo sapiens is de resultante geweest van een lange ontwikkelingsgang. In elk stadium van deze ontwikkelingsgang is er echter sprake geweest van een informatieverwerkend systeem, met in hoge mate de status van een black box.

 

Aandachtsgebieden

Gebeurtenissen en situaties in de leefomgeving van de (aanvankelijk nog primiteve) mens hebben hun invloed gehad op de toestand waarin het informatieverwerkend systeem in dat stadium verkeerde. Dat zijn dan vooral die gebeurtenissen en situaties geweest die impact hadden op leven dood en waar het informatieverwerkende systeem zich dus allereerst op richtte.

Maar wat voor soort gebeurtenissen en situaties moeten dat dan geweest zijn?

 

In de cognitiewetenschap wordt gesteld dat onze hersenen ontwikkeld zijn voor een effectieve interactie met de omgeving. Zij moeten de response van het lichaam op de omgeving bepalen. Waarnemen en handelen zijn daarbij cruciaal. Volgens de psycholinguïst Steven Pinker spitste deze interactie zich allereerst toe op problemen die met leven en dood te maken hadden.

 

Vier aandachtsgebieden lijken dan achtereenvolgens, in volgorde van prioriteit, impact gehad te hebben op het informatieverwerkende systeem.

 

Aandachtsgebied 1

Direct (levens)bedreigende situaties waarbij snel handelen geboden was om te kunnen overleven.

 

Als het informatieverwerkende systeem in dit soort situaties niet een passende reactie zou leren te genereren, dan zou de kans op overleven afnemen.

Het ging dus allereerst om het “duiden” van direct (levens)bedreigende situaties. En dan vooral de zichtbare bedreigingen. Het “duiden” houdt in dat het informatieverwerkende systeem dan mechanismen gaat inzetten die wij, met ons moderne brein, zouden beschrijven in termen van “Wat is hier aan de hand? Wat kan/moet ik nu doen?” Een goede duiding biedt dan kans op een succesvolle strategie: snel en effectief handelen.

De impuls voor het informatieverwerkende systeem is hier dus (doods)angst.

Belangrijke voorbeelden van ernstige dreiging: aanvallen van dieren of (groepen van) mensen, of andersoortige plotselinge en dreigende situaties die men tegenkomt.

 

Zo kunnen in de loop der tijd bedreigende situaties sneller herkend worden en kan de al beoefende strategie sneller worden ingezet. Gaandeweg past het informatieverwerkende systeem zich aan en worden duiding/herkenning en passende reactie meer routinematig.

Te verwachten is dan dat deze aanpassing ook verdergaande gevolgen heeft. We mogen aannemen dat hier ook de kiem wordt gelegd voor (in onze termen dan) het ontstaan van gevoelens van veiligheid, zelfvertrouwen en zekerheid.

 

Aandachtsgebied 2

Er zullen natuurlijk ook situaties voorkomen die in onze ogen niet direct levensbedreigend zijn, maar die homo sapiens wel “redenen” geven om ongerust te zijn.

 

Belangrijk voorbeeld: ziekte.

De impuls voor het informatieverwerkende systeem is hier bezorgdheid, ongerustheid. Het systeem gaat dus “zoeken” naar duiding en een passende reactie.

Het zal duidelijk zijn dat hier, met name bij ziektes, het geven van verklaringen en het bedenken van oplossingen in het algemeen niet mogelijk was, omdat inzicht in de materie nog volledig ontbrak. De drang om naar verklaringen en oplossingen te zoeken was echter wel aanwezig. Directe feedback op de interpretatie van de ziekte en de gekozen behandeling (voor zover mogelijk) was er niet. Hier zullen dus vermeende verklaringen en vermeende oplossingen ontstaan. Een aantal vermeende oplossingen zal in een aantal gevallen ook de schijn van werking hebben.

 

Aandachtsgebied 3

De ontwikkelde “denkkracht”, die in bedreigende situaties zeer relevant is, zal ook op andere gebieden toegepast worden. Gaandeweg zal het informatieverwerkende systeem steeds vaker in de modus van poging tot duiding komen. Opmerkelijke fenomenen trekken de aandacht en de aanwezige “denkkracht” zal ingezet worden voor vragen in de trant van: wat is dit, wat gebeurt hier, hoe zit dit in elkaar en ook, waarom gebeurt dit?

De basis is niet meer zozeer (doods)angst of bezorgdheid/ongerustheid, maar meer verwondering of nieuwsgierigheid.

De opmerkelijke fenomenen die de aandacht trekken zullen voornamelijk liggen in de sfeer van natuurverschijnselen of handelingen van mensen en dan met name opmerkelijke vermogens van mensen. Onbekende, nog niet eerder opgemerkte fenomenen zullen dan de belangrijkste kandidaten zijn voor de interesse van het informatieverwerkende systeem.

 

Aandachtsgebied 4

Het zoeken naar verklaringen heeft zo’n belangrijke rol gespeeld dat hieruit gaandeweg de neiging is ontstaan om voor alles een verklaring te willen vinden. Onontkoombaar zullen dan ook de meest algemene vragen "hoe zit het geheel nu in elkaar?" en “waartoe dient dit alles” daarbij gaan horen. Geen specifieke vraagstelling meer, maar de meest generieke vraagstelling! Het geloof in een hogere macht komt dan al snel om de hoek kijken.

Alleen al onbegrepen natuurverschijnselen zoals donder en bliksem zullen al gauw doen denken dat hier de hand van een superwezen ergens boven in het geding is. Dus al in een zeer vroeg stadium zal de gedachte aan een hogere macht zijn opgekomen.

Maar ook een andere trigger speelt hierbij een rol. De mens gaat vroeger of later beseffen dat hij voor alles wat hij doet een reden heeft. Dan ligt het voor de hand te denken dat ook de (onbekende) hogere macht zijn/haar redenen heeft.

 

De resultante zal zijn dat de mens zich dus (bijna) niet kan voorstellen dat de natuur / de wereld / de kosmos / het geheel der dingen geen doel en ontwerp kent.

Dit geheel is dan wat we religie kunnen noemen. Andere termen zijn: een theorie over “alles” of geloofssysteem (belief system).

 

Voor alle vier hiervoor genoemde aandachtsgebieden geldt, in meerdere of mindere mate:

over de vragen en antwoorden zal onvermijdelijk gediscussiëerd worden in de groep. Discussie zal in een aantal gevallen leiden tot betere antwoorden en er zullen ook antwoorden ontstaan waar de hele groep het over eens is.

Antwoorden die (in belangrijke mate) gedeeld worden binnen de groep zullen worden overgedragen op volgende generaties. Dergelijke antwoorden zullen dan een ontwikkelingslijn doormaken.

De ingebakken drang om vragen te stellen en antwoorden te zoeken leidt dus tot communicatie in de groep en gedeelde antwoorden zullen bijdragen aan de groepsbinding.

 

Het lijkt niet onaannemelijk dat deze vier aandachtsgebieden een belangrijke rol gespeeld hebben in de ontwikkelingsgeschiedenis van het menselijke denken.

 

Het startpunt in de ontwikkeling van het menselijke denken is dus voor het grootste deel gericht geweest op overleven in directe levensbedreigende situaties. Pas in een latere ontwikkelingsfase kon het denken zich richten op minder directe bedreigingen. Verwondering, nieuwsgierigheid en zingeving kwamen vervolgens om de hoek kijken.

De laatste fase, het beoefenen van reguliere wetenschap, is voor de meeste kennisgebieden nog maar een paar honderd jaar geleden ingetreden, terwijl de eerste fase wellicht al honderduizenden jaren geleden ontstond.

Het is belangrijk te bedenken dat de ontwikkeling van het menselijke denken zich afgespeeld heeft gedurende een periode waarin nog geen enkele serieuze kennis bestond over het geheel der dingen om ons heen. Van enige kennis op het gebied van astronomie, natuurkunde, biologie enz. was nog geen sprake bij onze verre voorouders. De ontwikkeling van het menselijke denken was al afgerond lang voor het ontstaan van de eerste beschavingen.

Reguliere wetenschap is eigenlijk georganiseerde verwondering en nieuwsgierigheid, vanaf het moment dat er meer mogelijkheden ontstonden voor een serieuzere ontdekkingstocht naar het hoe en waarom van de dingen om ons heen. Gestructureerde, systematische en methodische aanpakken werden in toenemende mate ontwikkeld. Wetenschap leidde tot technologie en technologie werd weer een essentiëel hulpmiddel binnen de wetenschap.

Met het vorderen van reguliere wetenschap nam de ruimte voor vermeende theorieën af. Waar voorheen vermeende theorieën onvermijdelijk (en langdurig) waren, door (langdurig) gebrek aan inzicht in de materie, zijn vermeende theorieën nu in veel gevallen slechts tijdelijk mogelijk, tot het moment dat ze verworpen moeten worden op grond van nieuwe bevindingen, experimenten en toetsresultaten.

In zekere zin is reguliere wetenschap op te vatten als een zeer laat vervolg op de aandachtsgebieden 1 t/m 4.

 

  1. Cognitieve erfenissen uit het verre verleden

 

De redenering op basis van de genoemde aandachtsgebieden maakt meteen duidelijk met welke cognitieve beperkingen homo sapiens van doen zal krijgen.
Hieronder volgt een lijst van de bekenda cognitieve beperkingen. Het is echter interessant om deze lijst eens langs te lopen in het licht van onze voorgaande beschouwing. We zullen dus van al deze cognitieve beperkingen proberen aan te geven wat de relatie is met de eerder beschreven aandachtsgebieden.

 

a.

In het hedendaagse menselijke denken zit nog steeds een diepverankerde neiging om snel een conclusie te trekken op basis van een snel geconcipiëerd beeld (en dus een vereenvoudigd beeld) van de situatie. Aandachtsgebied 1 ligt hieraan ten grondslag. Het was belangrijk met weinig details al een conclusie te kunnen trekken. Dit scheelde tijd. Het doel was immers: snel kunnen handelen. Zie [2] blz. 326.

Deze manier van denken was adequaat in direct levensbedreigende situaties en leidde dus tot evolutionair voordeel.

 

Het is verrassend om te zien dat hier al een techniek zichtbaar wordt die later in het wetenschappelijk tijdperk zeer relevant zou worden: het denken in modellen. Een ingewikkelde probleem kan vaak met vrucht benaderd worden door een vereenvoudigde versie van de werkelijkheid te kiezen om die dan wetenschappelijk te bestuderen.

 

De keerzijde voor de moderne mens is echter: de neiging tot te snelle / te simpele conclusies.

 

Een tweede erfenis m.b.t. aandachtsgebied 1 is: de neiging tot selectieve waarneming.

Er kan sneller gehandeld worden als men al een vermoeden of verwachting heeft van wat er aan de hand is of van wat er staat te gebeuren. Men heeft dan minder waarnemingen nodig.

 

b.

Het zoeken van verklaringen was van belang. In aandachtsgebied 1 leidde dat tot overlevingsstrategieën en dus ook tot angstreductie, gevoel van veiligheid, zelfvertrouwen en zekerheid. In aandachtsgebied 2 leidde dat tot vermeende verklaringen en vermeende oplossingen, maar dan wel vaak met de schijn van werking. Het gevolg was ook hier een bijdrage aan angsreductie en vertrouwen.

We wilden een verklaring, want die was nodig om te kunnen handelen. We vonden die ook meestal, als het ging om aandachtsgebied 1 en 2. Dus de neiging ontstond gaandeweg om te geloven dat er altijd een verklaring is.

De erfenis voor de moderne mens is een sterke neiging om in causale verbanden te denken.

 

c.

De resultante is uiteindelijk geweest dat het informatieverwerkende systeem gericht raakte op het zoeken van verklaringen in alle situaties waar sprake was van onbekendheid met het waargenomene, vaak aangeduid als fascinatie voor het onbekende.

Deze fascinatie is evolutionair gezien uitermate relevant geweest. Het leidde in de eerste plaats tot mogelijkheden van het brein om ernstige bedreigingen succesvol het hoofd te kunnen bieden, maar het leidde ook tot de mogelijkheden om kansen te herkennen.

 

d.

Als het vinden van een verklaring de normale modus wordt, dan mogen we verwachten dat het niet kunnen vinden van een verklaring ook belangrijke consequenties had.

Voor aandachtsgebied 1 betekende dit: het niet kunnen duiden van de bedreiging, met als gevolg instandhouding van de angst. De mogelijke reacties waren dan: aanvallen of vluchten. Iets algemener: agressie of regressie. Sommige auteurs gaan zo ver agressie te extrapoleren tot wetenschap en regressie tot religie. Zie [2] blz. 335 en 336.

Het niet kunnen verklaren van ziekte (aandachtsgebied 2) betekende instandhouding van de bezorgdheid / ongerustheid en daarmee toenemende ontvankelijkheid voor andermans (vermeende) verklaringen.

Veemde / niet eerder opgemerkte verschijnselen / vreemde vermogens  (aandachtsgebied 3) bleven de aandacht houden totdat een (vermeende) verklaring gevonden was. Het zal duidelijk zijn dat de verklaring dan meestal gevonden werd in de sfeer van wat wij nu bovennatuurlijke krachten of vermogens noemen. De erfenis voor de moderne mens is: de neiging / behoefte in bovennatuurlijke krachten en vermogens te geloven. Deze neiging werd door Paul Kurtz, hoogleraar filosofie en oprichter van de Amerikaanse pendant van Skepsis (CSICOP), de transcendente verleiding genoemd. Zie [1].

Voor aandachtsgebied 4 geldt dat de behoefte aan zingeving, kijkend naar de wereld om je heen als geheel, invulling kon krijgen in de vorm van een (in principe) willekeurig geloofssysteem. De kans op weerlegging was miniem, gezien de onoverbrugbare afstand tussen het belief system en de dagelijkse werkelijkheid.

 

e.

In het voorgaande is reeds geconcludeerd hoe fundamenteel de behoefte aan zingeving, geloof in bestiering en geloof in een hogere macht is.

Experimenten hebben laten zien dat mensen de neiging hebben koste wat het kost zin of betekenis waar te nemen, ook in het (mathematisch) onvoorspelbare of zinloze. Zie [2] blz. 241.

 

f.

In aandachtsgebied 1 t/m 4 ontbreekt steeds de lange termijn. Het is dus goed te verklaren dat het korte termijn denken van de mens beter ontwikkeld is dan het lange termijn denken.

De notie lange termijn bestond een groot deel van de evolutie überhaupt niet.

 

g.

In aandachtsgebied 1 en 2 was de impuls voor het zoeken van verklaringen (doods)angst, bezorgdheid of ongerustheid. De gevonden verklaringen voldeden (aandachtsgebied 1) of leken te voldoen (aandachtsgebied 2).

Voor aandachtsgebied 3 en 4 leken de gevonden verklaringen ook te voldoen. Ondanks onvoldoende inzicht in de materie werden verklaringen gevonden die leken te voldoen en die ook weinig kans maakten om weerlegd te worden. Ondanks onvoldoende inzicht (onvoldoende vanuit hedendaags perspectief) in de materie kon men zich dus “redden”. Anders geformuleerd: enig inzicht in de complexiteit van de dingen (op alle mogelijke gebieden, zoals we nu wel weten) ontbrak niet alleen, maar men kon er ook zonder. Er is dus vanuit het verre verleden op geen enkele wijze oog ontwikkeld voor de complexiteit der dingen.

Met het opkomen van reguliere wetenschap werd steeds duidelijker hoe ingewikkeld de dingen eigenlijk in elkaar zitten. Reguliere wetenschap is voor het grote publiek echter toch een black box. Mensen zullen dus in belangrijke mate doorgaan met het beoordelen van de werkelijkheid zonder oog voor de complexiteit der dingen.

 

Geconcludeerd kan worden dat de bekende lijst van cognitieve beperkingen een duidelijk verband heeft met de hiervoor beschreven aandachtsgebieden. Ja zelfs, dat deze beschrijving in hoge mate een voorspelling van de cognitieve beperkingen geeft.

 

  1. Relevante verwijzingen

 

De indeling in 4 aandachtsgebieden voorspelt in zekere zin al welke erfenissen uit het verre verleden in ons hedendaagse brein verankerd liggen en dat de moderne mens dus een aantal cognitieve beperkingen heeft.

 

De allereerst aangelegde cognitieve capaciteiten (bij aandachtsgebied 1) waren gericht op het snel nemen van beslissingen in urgente situaties. Dit is volgens mij wat Daniel Kahneman Systeem 1 noemt. Zie [4].

Kahneman geeft een groot aantal karakteriseringen van systeem 1, waarvan ik er hier graag een aantal weergeef.

 

  • De beoordelingen (basisevaluaties) en beslissingen gebeuren buitengewoon snel.
  • Bij onverwachte input probeert systeem 1 de situatie zo verklaarbaar mogelijk te maken en hiermee voor te bereiden op wat kan komen.
    Als een bepaalde gebeurtenis onze aandacht trekt, gaat ons associatieve geheugen op zoek naar een oorzaak – preciezer gezegd, alle in ons geheugen opgeslagen mogelijke oorzaken worden geactiveerd.
  • Overtredingen van normaliteit worden met opzienbare snelheid en souplesse opgemerkt.
  • Basisevaluaties steunen op het associatieve geheugen. Elementen in de input worden geassociëerd (in verband gebracht) met andere zaken (gebeurtenissen, handelingen, ideeën, ontwikkelingen, enz.), met name op basis van overeenkomst, samenhang (in tijd en plaats) en causaliteit. Hieruit ontstaan dan weer nieuwe associaties, enz.
    Associatief denken vindt vooral op de achtergrond plaats.
  • Systeem 1 verloopt geheel op de automatische piloot, kost weinig of geen inspanning, staat altijd aan en kan niet worden uitgeschakeld.
  • Systeem 1 biedt geen ruimte voor bewuste twijfel.
  • Systeem 1 toont ons de wereld als ordelijker, eenvoudiger, voorspelbaarder en samenhangender dan hij in werkelijkheid is. Deze illusies stellen ons op ons gemak en verminderen de angst. We hebben dan ook een buitensporig vertrouwen in wat we denken te weten.

 

Tegenover systeem 1 staat systeem 2: langzaam denken (nadenken).

Belangrijke karakteristieken volgens Kahneman:

 

  • Systeem 2 komt pas in actie als de situatie te ingewikkeld wordt voor systeem 1.
  • Systeem 2 vereist aandacht, zelfbeheersing, weloverwogenheid, ordelijkheid en opdeling in stappen.
  • Systeem 2 kost inspanning (kost daadwerkelijk glucose). In het algemeen zal dan ook de weg van de minste mentale inspanning gekozen worden. Mentale luiheid is in onze aard verankerd.
  • Mentale inspanning wordt in het bijzonder gevraagd bij overschakeling van taken en bij tijdsdruk.

 

Als we dit overzien, dan dringt zich de conclusie op dat de huidige mens (de moderne nazaat van homo sapiens) opgezadeld is met een brein dat in allereerste instantie streeft naar cognitieve rust (cognitief gemak, zegt Kahneman). Dit is te zien als een belangrijke natuurwet, maar dan geldend voor het menselijke brein. Het menselijke brein gaat pas in tweede instantie over op systeem 2, dat wel de nodige inspanning vereist.

 

Systeem 1 werkt dus zeer snel.
Reactietijden kunnen extreem laag zijn, zelfs wel dalen tot 5 à 10 milliseconde. Nog sterker, er zijn experimenten gedaan waarbij na een waarnemingstijd van slechts 9 milliseconde de waarneming nog effectief bleek. Zie [6].

 

Systeem 2 kost daadwerkelijk inspanning. De hersenen vormen slechts 2% van het lichaamsgewicht, maar gebruiken 20% van de opgenomen zuurstof en 25% van de verbrande glucose. Zie [5] blz. 144.

 

Oren, ogen, neus, tong en huid zijn randapparatuur, aangesloten op de computerchip van de hersenen. Zintuigen zijn erop gericht om zo snel mogelijk die informatie eruit te filteren die ertoe doet (bijdraagt aan een zo adequaat mogelijke reactie). Het verwerken van visuele prikkels neemt bijna eenderde van het brein in beslag. Zie [3].

 

Als een bepaalde gebeurtenis onze aandacht trekt, gaat ons associatieve geheugen op zoek naar een oorzaak – preciezer gezegd, alle in ons geheugen opgeslagen mogelijke oorzaken worden geactiveerd. Zie [4].

 

Geheugen, het kunnen onthouden, was dus voor onze voorouders essentiëel. Er was domweg geen andere manier om informatie vast te leggen. En het vastleggen van waarnemingen, van getrokken conclusies en van de bijbehorende valideringen was van essentiëel belang om te kunnen putten uit voldoende associaties. Hoe meer, hoe beter. Zie [5].

Door terugkoppeling wordt dan kennis en ervaring opgebouwd en steeds verder uitgebreid.

Deze architectuur zorgt ervoor dat de mens een oplossing heeft voor het overgrote deel van de vraagstukken die hij tegenkomt.

 

Een zeer belangrijk domein van onthouden is: wat is waar te vinden? Hoe belevenisvoller de beelden bij het wat zijn, hoe beter het onthouden lukt. Hedendaagse geheugenatleten (mnemonisten) grijpen hierop nog steeds terug. Zie [5] voor een uitgebreide en gedetailleerde verhandeling over de enorme capaciteiten van het menselijke geheugen.

 

  1. Geraadpleegde bronnen

 

  1. Felix Eijgenraam, In dienst van de verwondering, Aramith Uitgevers, Bloemendaal, 1990

  2. Piet Vroon, Wolfsklem, De evolutie van het menselijk gedrag, Ambo, Baarn, 1992

  3. De zintuigen zijn randapparatuur, interview met hoogleraar neuropsychologie Edward de Haan, NRC Handelsblad, 21 augustus 2010

  4. Daniël Kahneman, Ons feilbare denken, Business Contact, Amsterdam, 2011

  5. Joshua Foer, Het geheugenpaleis, De Bezige Bij, 2012

  6. Hendrik Spiering, Drie gedachten per seconde, NRC Weekend, 29 december 2012

  7. Yuval Noah Harari, Sapiens Een kleine geschiedenis van de mensheid, Thomas Rap, 2014